In de oude tekst Zhuangzi staat een gesprek tussen de wijsgeren Zhuangzi en Huizi.
Hervertelling met literaire vrijheid door Heidi Muijen
Zhuangzi en Huizi hadden elkaar enige tijd niet gezien en waren blij hun eerdere gesprek voort te kunnen zetten. Dit gesprek was uitgelopen in een gepassioneerde woordenwisseling over “le” ― het geluk ― waar dat eigenlijk uit bestaat en hoe dat te kennen.
Terwijl zij langs de meanderende rivier wandelden stelde Zhuangzi voor het geluk eens van een andere kant te benaderen. Daarom liep hij over de brug naar de andere rivieroever. Samen liepen zij met de stroom mee, maar hoe zou de uitwisseling stroomopwaarts zijn? Huizi haalde zijn schouders op en volgde zijn vriend zwijgend.
Bovenop de brug bleef Zhuangzi staan en keek naar het stromende water. Terwijl hij zijn ogen liet rusten op de zwemmende vissen onder de brug, vroeg hij zijn gespreksgenoot Huizi even stil te staan bij dit innemende tafereel. Huizi keek wat ongedurig rond toen hij zijn gespreksgenoot lange tijd naar beneden zag staren. Hij vroeg zich af of hij het geklater van de waterval hoorde of dat Zhuangzi iets murmelde …:
“Zie die karpers daar. Wat hebben we nog meer nodig, dan wat zij ons hier en nu tonen? … Zo gelukkig als een vis in het water!”
Huizi keek demonstratief juist naar boven naar de wolkenzee, die vanaf de bergkam het dal in kwam zweven. Opeens zei Zhuangzi:
“Dat onbezorgde heen en weer zwemmen van de karpers, dat is het geluk van de vissen… ”
Huizi antwoordde scherp:
“U bent geen vis, hoe kent u dan het geluk van vissen?”
Zhuangzi nam even de tijd voordat hij antwoord gaf, terwijl hij zijn ogen langs de rivier liet gaan tot aan de plek waar gletsjer, bergen en wolken samenkwamen in een grillig schimmenspel:
“U bent mij niet, hoe weet u dan dat ik het geluk van de vissen niet ken?”
Huizi, die goed van de tongriem gesneden was, had zijn antwoord al klaar:
“Ik ben u niet, en ik ken u dus inderdaad niet. Maar u bent beslist geen vis. Dat u het geluk van de vissen niet kent staat dan ook vast!”
Zhuangzi liet zich niet van zijn stuk brengen en zei doodgemoedereerd:
“Gelieve me eens terug te volgen naar het begin. U vroeg me hoe ik het geluk van de vissen ken. Dat betekent dat u al wist dat ik het kende toen u uw vraag stelde. Wel, ik weet het, hier boven de rivier de Hao.”
Een glimlach trok over Zhuangzi’s gezicht: hij had Huizi een koekje van eigen deeg gegeven door met diens woorden te spelen. Op de snedige vraag van zijn gespreksgenoot maakte hij gebruik van de dubbele betekenis “hoe”/ “waar” hij van het geluk van de vissen kon weten” en antwoordde Zhuangzi dat hij “daar” op deze brug van het geluk van de vissen wist.
Verbouwereerd door diens humor en ad rem antwoord volgde Huizi zijn vriend Zhuangzi, die lachend verder de brug over liep, langs de rivier richting de bergen.