Latest News

Haan stoot zich aan de Steen der Wijzen

De Haan en de Steen

Naar een fabel van Aesopus

Annelie van Steenbergen, tekst en beeldmateriaal

Wie niet van fabels houdt, is dom. Althans, dat kunnen we opmaken uit de allereerste fabel uit het eerste boek van de beroemde Griekse fabelverteller Aesopus, verteld door Romulus.[1] Als u zich aangesproken voelt, lees dan vooral verder.

De Haan pikt graantjes

Aesopus (Esopus, Aisopus) leefde vermoedelijk van ca. 620 tot ca. 560 v.o.j.. Veel van de fabels die aan hem worden toegeschreven zijn nog algemeen bekend. Wie kent niet het verhaal van De krekel en de mier en De raaf en de vos. Vooral Phaedrus en een onbekende auteur die de Esopet schreef hebben bijgedragen aan de populariteit.

En natuurlijk Jean de La Fontaine (1621-1695), die de fabels op rijm heeft gezet en aan zijn eigen tijd heeft aangepast, zoals bijvoorbeeld deze allereerste fabel, verteld door Romulus. Romulus heeft volgens eigen zeggen de fabels uit het Grieks in het Latijn vertaald en volgens hem

‘zullen zij uw verstand verlichten en scherpen en u een reden geven tot vrolijkheid.’

Dus let goed op!

De eerste fabel gaat over de haan en de kostbare steen. Het is een korte fabel waarin een haan op een mesthoop voedsel aan het zoeken is. Tijdens het scharrelen stuit hij op een bijzonder fraaie steen. Hij groet de steen en spreekt hem toe:

‘Ha, buitengewoon mooie, kostbare steen. Je ligt hier in de mest. Als iemand je had gevonden die je graag wilde hebben, zou hij je verheugd geprezen hebben en je weer teruggebracht hebben in je oude luister. Ik heb je echter voor niets gevonden, want ik kan je niet gebruiken. Daarom kan ik niets voor jou betekenen, en jij niets voor mij.’[2]

Einde verhaal.
En zoals het een echte fabel betaamt, voegt de schrijver er nog een moraal aan toe. Of in dit geval een uitleg. De fabel gaat namelijk over ons, die deze fabel lezen.
De haan staat voor de domme mens, die niet om wijsheid of om kennis vraagt. De domme mens is als de haan die de steen versmaad, terwijl die toch kostbaar is. De verteller licht het nog eens fijntjes toe:

‘Met de kostbare steen wordt dit voor u liggende boek bedoeld: het is mooi en aangenaam.’

Dus stel dat u een eerbiedwaardig persoon bent met liefde en zorg voor uw naasten, die niet van fabels houdt, toch bent u een dom mens. Gaan uw haren al overeind staan? Want wat zou u doen als u de haan was? Steen of boek, een haan kan er immers niets mee? Had hij een keus? En de hamvraag: is de haan daarmee een dommerik? Een leeghoofd? Een onbenul? En mocht hij dat zijn, dan is alsnog de vraag of dat aan hemzelf te wijten is?

In dit geval verzinnen we daarop een eenvoudig antwoord:
Balthasar Strong Boy de Saint Francois d’Assise, zo heet hij. Een deftige naam, en hij ís ook deftig. Hij heeft uitstekende kwaliteiten, hij is een prijswinnaar op de plaatselijke pluimveetentoonstelling. Met zijn hoge laarzen met stersporen, glanzend wambuis van koningsblauw en oranje, een zwierige rode hoed boven een weelderige verentooi is hij een lust voor het oog. Een wapenheraut vol pracht en praal, gekleed in hofkostuum. Hij is heer en meester van een productieve harem. Hij schrijdt fier over het land van zijn boer, het wakend oog op zijn vrouwen, en trompettert zijn boodschap van de daken. Kortom, hij is een hele Piet.

De Haan, een Steen en de Zon

En dom is hij zeker niet. Hij herkent de steen immers als iets heel speciaals, en hij verhoudt zich tot hem door hem aan te spreken.

‘Ha, buitengewoon mooie kostbare steen,’

complimenteert hij hem.

‘Al lig je verloren in de mest, ik zie dat je facetten kunnen schitteren en fonkelen in onze godgeprezen zon. De zon die ik elke ochtend begroet met mijn uitbundige kukelen waardoor iedereen weet dat er een nieuwe dag is aangebroken, waarin we het leven kunnen vieren. Jij, steen, eert de zon op jouw eigen manier door zijn stralen in veelvoud terug te kaatsen, zodat de mensen zich bewust worden van de verborgen schatten van de aarde.’

Ook al geeft de steen geen antwoord, de haan geeft niet op.
Hij vervolgt:

‘Het is alleen ontzettend jammer dat je hier in de troep ligt, in plaats van in een ring aan de vinger van een schone dame. Bij haar zou je op waarde worden geschat, ze zou je poetsen en glimmend wrijven tot alle mestrestjes zijn verwijderd en je glinstert en sprankelt in het licht, zodat je haar betoverende schoonheid benadrukt en de natuur eer aan kunt doen.’

Helaas kan de haan, hoe getalenteerd en goedwillend ook, niets voor hem doen. Voor hem is de steen een onnut ding. Hij weerkaatst weliswaar de zonnestralen, maar zijn eigen taak als boodschapper tussen hemel en aarde vindt hij belangrijker en veelomvattender. Hijzelf assisteert de zon door zijn komst in de verre omtrek aan te kondigen met zijn luidruchtig gekraai.
De haan constateert dus dat hij de steen voor niets heeft gevonden:

‘Ik kan je niet gebruiken. Daarom kan ik niets voor jou betekenen, en jij niets voor mij.’

Na deze overwegingen neemt hij een besluit. Want zou het niet vreemd zijn als hij de edelsteen meenam naar zijn hok en er zijn kippetjes mee zou versieren? Dat is zo’n beetje hetzelfde als een boek met fabels, hoe prachtig ook, ongelezen bewaren in een boekenkast.
Hij zucht:

‘Nu kan ik met goed fatsoen deze kostbare steen voorbij gaan en hem in de modder laten liggen.’

Hij neemt een grote stap en springt lenig van de mestvaalt af. Tevreden, en toch met een vaag schuldgevoel over het feit dat hij het ding zomaar laat liggen en aan zichzelf overlaat, een ding dat hier misplaatst is en zich zeker ongelukkig voelt in een omgeving, waar hij niet wordt gewaardeerd, en voor altijd wordt genegeerd.

Hoe denken we nu over de haan? Als een dommerik die niet weet wat hij mist? Of als iemand die zich realiseert dat hij niet de macht heeft verandering in een ander leven aan te brengen?
In latere tijden is dit probleem onderkend. Rond het midden van de 17e eeuw heeft Jean de La Fontaine in Fabel XX De Haan en de Paerel het verhaal aangepast aan zijn eigen tijd en opvattingen.

De Haan op weg naar de Goudsmid

Bij De La Fontaine helpt de haan de steen te ontsnappen uit zijn benarde positie. Hij rolt hem uit de mesthoop en gaat er mee naar een goudsmid die vanzelfsprekend blij is met zo’n kostbare steen. De haan laat de goudsmid echter weten dat hij zelf heel wat liever een graankorreltje had gevonden dan deze harde oneetbare glimmende knol.[3]

Laten we ook in onze tijd de moraal van dit verhaal veranderen in een oproep vooral het boek met fabels te blijven lezen en er lering uit trekken. We kunnen proberen het te hertalen naar onze eigen tijd met de daarbij behorende problemen en ons best doen mogelijke oplossingen te vinden. Zoals ook Jean de La Fontaine de fabel heeft gewijzigd door de kostbare steen een juiste bestemming te geven.

Is dat geen mooie moraal om deze vertelling mee te eindigen?

Noten

[1] Het leven en de fabels van Esopus (2016) Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar door Hans Rijns en Willem van Bentum. Hilversum: Verloren.
[2] Het leven en de fabels van Esopus (2016, p. 163)
[3] Jean de La Fontaine (nagevolgd door J.J.L. ten Kate) – De fabelen van La Fontaine – Amsterdam, Gebroeders Binger, 1875? (1e druk). Geïllustreerd met platen en vignetten door Gustave Doré.

Scroll naar boven