Mythe van de Bella Bella stam (Campbell Island, Alaska), oorspronkelijk door O’dzestalis verteld aan George Hunt
Hervertelling door Heidi Muijen
Berggeitenjagers en bessenpluksters van het drop No’xuns van de Rivers Inlet-stam trokken vaak dagenlang de bergen in voor de jacht en de bessenpluk.
Eens, toen ze weer naar het dorp terugkeerden, bleek dat er een paar mannen verdwenen waren. Ook bij de volgende jacht op berggeiten en met de bessenpluk, keerden enkelen van hen niet meer terug. Zo ging het door, tot er in het dorp slechts het stamhoofd, zijn vier zonen en hun moeder leefden.
Uit vrees zijn zonen ook te verliezen verbood het stamhoofd hen op berggeitenjacht te gaan.
Op een dag besloten de vier zonen hun vaderlijk verbod te negeren en gingen zij ― allen gewapend met een pijl en boog en vier pijlen ― toch op jacht. In de bergen aangekomen, zagen ze een huisje en toen ze dichterbij kwamen hoorden ze een stem:
“Kom binnen”.
In het huisje zagen ze een in de grond gewortelde vrouw, die de zoons waarschuwde niet in dit gevaarlijke gebied verder te trekken. Ze zei:
“Ga zeker niet naar de regenboog kleurige rook: die is afkomstig van het huis van de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld. Ga evenmin op de zwarte rook af, die van het huis van de Grijze Beer is. Alleen de witte rook moeten jullie volgen, die brengt je naar het huis van de berggeiten.”
Zij gaf hen ook een slijpsteen mee, een kam van taxushout en haarolie: deze drie magische voorwerpen zouden hen helpen, mocht de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld hen onverhoopt achtervolgen: dan zouden zij die voorwerpen achter zich moeten gooien, zodat er een gebergte, een ondoordringbaar woud en een groot meer zou ontstaan.
Toen de vier broers de waarschuwing van de vrouw in de wind sloegen en toch verder de bergen in trokken, zagen ze inderdaad regenboogkleurige rook die over een bergtop als een enorme slang naar beneden kronkelde…
Overmoedig geworden volgden ze de slang naar een lager deel van de bergen tot aan een huis. Binnen troffen ze een vrouw aan, met de neus van een Albatros en de klauwen van een Grijze Beer, die samen met haar zoon dode lichamen boven het vuur ophing om ze te laten roken. De broers renden geschrokken het huis uit. De vrouw ging hen krijsend achterna en riep naar haar man, de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld, dat er vanzelf vlees naar hun huis toe was gekomen …
Terwijl de broers verder de berg af renden hoorden ze het gedonder reeds achter zich van de naderende Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld.
Nu kwamen hen de drie magische voorwerpen goed van pas. Ze gooiden ze stuk voor stuk over hun rug naar hun belager. De achter hen ontstane steile berg, het ondoordringbare taxusbos en het grote meer hielden de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld weliswaar tegen, maar niet voor lang.
Toen brak de oudste broer zijn vier pijlen en gooide deze achter zich, waar ze veranderden in omgewaaide bomen. Hierdoor hadden de broers net genoeg tijd om hun eigen huis te bereiken en hun vader om hulp te smeken.
Tijdens de verboden jacht van zijn zonen had de vader, als sjamaan, in zijn droom te horen gekregen een enorm groot vuur op te stoken. Daarop moest hij stenen roodgloeiend en een ketel water kokend heet maken. Hij was daar juist klaar mee, toen de zoons van hun avontuur terug kwamen rennen en hem om hulp smeekten.
Op dat moment begreep hij zijn droom en voorzag dat er een strijd zou aanbreken: hij construeerde de gloeiende stenen en de ketel met het kokende water zodanig aan een balk in het huis, dat deze op degene zouden neervallen die erop ging zitten.
Toen de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld op het huis bonkte nodigde de sjamaan-vader hem vriendelijk uit om de maaltijd met hem te gebruiken. De list lukte: het monsterlijke slangenwezen nam op de balk plaats en werd door de gloeiendhete stenen en het kokende water bedolven en bleef levenloos op de grond liggen.
In zijn droom kreeg de vader-sjamaan evenwel te horen dat de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld onsterfelijk was en dat zij moesten vluchten langs de stromende rivier bergopwaarts. De volgende dag nam de vader-sjamaan zijn zonen mee op de vlucht. De Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld zag de weerspiegeling van de vluchtelingen in de rivier en maakte zich op weg hen te grijpen.
De vader-sjamaan kreeg opnieuw een visioen: hij zou de koude Noordenwind te hulp moeten roepen. Op het nippertje ontkwamen ze met hulp van deze winterkoublazende winden aan zijn greep.
Maar het duurde niet lang of de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld had hen alweer in de weerspiegeling van de rivier gezien. In een volgend visioen begreep de vader-sjamaan dat hij de Winterse Vrieskou te hulp zou moeten roepen. Dat gedaan hebbende bevroor de rivier en de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld, die hen alweer achterna zat, werd door de ijsschotsen tegen gehouden en verdronk.
In een laatste visioen zag de vader-sjamaan dat hij de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld in een vuur tot witte as moest verbranden en de witte as door de wind laten verstrooien, waardoor deze in vliegende insecten zou veranderen.
Nadat ze de vrouw en de zoon van de Kannibaal-van-het-uiterste-Noorden-van-de-wereld op dezelfde wijze hadden verbrand en hun as verstrooid, namen ze het geitenvlees, de Hamatsa-, Kannibaal- en Raafmaskers mee en keerden terug naar huis.