De wolf en de kraanvogel
Annelie van Steenbergen, tekst en illustraties

In de meeste sprookjes, fabels en volksverhalen in de westerse cultuur is de wolf de kwaaie pier. Niets bevredigender dan bij eigen misstappen of dommigheden de schuld in de schoenen van deze onverlaat te schuiven. Denk alleen maar aan de naïeve Roodkapje die de raad van haar moeder in de wind slaat en daardoor slachtoffer wordt van deze gemenerik. Of aan de gemakzuchtige biggetjes, die hun huisje van stro of hout bouwen. Het verstandige biggetje dat zichzelf beschermt en zijn huisje van steen bouwt heeft niet veel te vrezen van dit hongerige dier. Voor het gemak vergeten we zijn trouw en solidariteit, we zien zijn moed en leiderschap aan voor agressiviteit. Zijn onafhankelijkheid en vrijheidsdrang maken ons bang, zijn flexibiliteit en aanpassingsvermogen drukken ons met de neus op de behoefte ons vast te klampen aan vertrouwde zaken en omstandigheden. Zo verwachten we bij voorbaat dat in een conflict tussen een wolf en een kraanvogel de vogel het wel bij het rechte eind zal hebben. Kraanvogels zijn immers niet zomaar vogels. Ze zijn prachtig en imposant. De grootste kunnen 1,5 meter lang worden en hun vleugels hebben een spanwijdte tot soms 2,5 meter. Ze hebben een lange nek en een luchtpijp van 1,5 meter die voor de helft opgerold ligt in hun borstbeen. Daardoor produceren ze een afschrikwekkend lawaai dat aan een soort rauw trompetgeschal doet denken. Niet voor niets noemt Homerus ze in de Ilias als hij het geschreeuw van het aanvallende leger van de Trojanen vergelijkt met het schreeuwen van de kranen.[1]
In de meeste culturen zijn ze sterk verbonden met eigenschappen als geluk, liefde, kracht, spirituele wijsheid en waakzaamheid. In Chinese legendes is het zelfs een heilig dier, dat alleen door de keizer mocht worden gehouden. Daardoor is het ook een symbool van adel, eer en waardigheid.
Tegenwoordig zijn kraanvogels in onze streken vrij zeldzaam, maar in de klassieke oudheid, de tijd dat Aesopus (ca. 620 v.o.j. – 500 v.o.j.) zijn beroemde fabels vertelde, waren ze regelmatig te zien terwijl ze met honderden tegelijk luid krijsend overvlogen. Het is mogelijk dat Aesopus meer dan eens getuige was van de indrukwekkende kraanvogeldans, die de vogels al hoogspringend uitvoeren. In ieder geval is het zeker dat hij de kraanvogel hoger achtte dan de wolf, getuige zijn fabel over De Wolf en de Kraanvogel.[2] In deze fabel is de wolf het ultieme voorbeeld van de slechte en domme mens.
Waar gaat het in De Wolf en de Kraanvogel precies over? Aesopus vertelt dat een wolf een schaap had doodgebeten en verslonden. Daarbij bleef er een bot in zijn keel steken, dat hem vreselijke pijn deed.
Toen hij dit voelde, smeekte de wolf de kraanvogel om het bot uit zijn keel te trekken. De kraanvogel stak haar hals in zijn keel en trok het bot eruit. De wolf was direct genezen. – Aldus Aesopus.

Iedereen blij, zou je denken. De wolf is verlost van het bot en de kraanvogel heeft zijn goede daad van die dag verricht. Maar nee. Voor wat, hoort wat, denkt de kraanvogel, want vervolgens verlangt hij van de wolf zijn loon.
Nergens in deze fabel staat dat er tevoren een bedrag is afgesproken, of een wederdienst. Dus de wolf antwoordt zijn redder in de nood: ‘Je bent erg ondankbaar en je hebt geen besef van het kwaad dat ik je aan zou kunnen doen. Want toen jij je hals in mijn keel had gestoken, had ik je, als ik dat wilde, kunnen doodbijten.’
Flauwekul natuurlijk, want als hij inderdaad had doorgebeten terwijl de hals nog in zijn bek zat, was het bot niet verwijderd. Dan had hij alsnog het loodje gelegd. Het was grootspraak. Bovendien was het een gebrek aan erkentelijkheid tegenover zijn hulpverlener, zonder wie hij het avontuur niet had overleefd. Aan de andere kant had de kraanvogel zich gewoon weer bij zijn soortgenoten kunnen voegen, tevreden dat hij iemand uit de nood had geholpen. Zo wilde Aesopus het niet. De slotmoraal is namelijk: ‘Uit deze fabel blijkt dus dat het niet nuttig is om voor slechte en ondankbare mensen iets goeds te doen. Het is vergeefse moeite.’
Driemaal raden wie de schuld in de schoenen geworpen krijgt.
In de zeventiende eeuw pakte Jean De La Fontaine (1621-1695) het in zijn berijmde bewerking niet heel anders aan. Behalve dat in zijn versie de kraanvogel wordt vervangen door een minder exotische vogel. Bij De La Fontaine is de titel: De Wolf en de Ooievaar. Voor het gemak van het rijm maakte de vertaler er verderop in het gedicht zelfs een lepelaar van [3]. Kraanvogel, ooievaar, lepelaar of vreemde vogel, wat maakt het uit zolang de vogel een lange snavel heeft en in staat en bereid is de wolf uit de nood te helpen. Daar ging het de fabelschrijver om.
In werkelijkheid is er wel degelijk verschil tussen deze drie grote steltlopers. Net zo goed als er verschillen in betekenis zijn bij het interpreteren van deze verhalen over onbaatzuchtige hulpverlening. Voor De La Fontaine is het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat de wolf een veelvraat is. Het is de natuur en niet zijn bij voorbaat slechte aard:
Wolven! och, wie kan ’t beschrijven
Hoe ze schrokken? ’t Zit in ’t ras.
Als de gulzige wolf zich verslikt in het bot dat in zijn strot blijft haken en hij bang is te stikken is de hulp nabij.
Bij geluk spanceerde daar
Juist meneer de Lepelaar:
Deze zag den lijder wenken,
snelde toe, en diep begaan
Ving hij de operatie aan.
Het gaat er bij De La Fontaine niet om of de redder in nood een heilige vogel is, die tegenover de duivelse wolf wordt gezet. Het gaat om het instrumentarium, de handige snavel die als een soort reuzenpincet ingezet kan worden om een leven te redden. De lepelaar heeft medelijden, hij is ‘diep begaan’ en wil de wolf uit zijn ellendige positie bevrijden Het resultaat is echter hetzelfde als bij Aesopus, want zodra het gevaar is geweken verwacht de chirurg betaling:
Met zijn snavel, wacht maar even, Werd het beentje’ er uit gehaald
“Moeite had hij zich gegeven” – “Goed salaris moest betaald!”

Ook hier is de wolf het er niet mee eens. Hij zet het op een schreeuwen en scheldt de redder uit voor ‘verwaande gek’. De vogel moet blij zijn dat hij zijn bek straffeloos in zijn muil mocht wagen. Een typisch geval van projectie. Hij draait de zaak om door de hulpverlener te beschuldigen van waar hij zelf aan leidt: ondankbaarheid.
“Ga, ondankbaar schepsel, ga!
Kom mijn klauwen nooit te na!”
In tegenstelling tot Aesopus laat Jean De La Fontaine de conclusie, de moraal, aan ons over. Hij geeft zelf geen mening, de les kunnen wij zelf trekken, naar gelang onze visie op het verhaal.
Allereerst valt de reactie op waarmee de sterke wolf zijn ongemakkelijke gevoelens van afhankelijkheid probeert weg te drukken door de aanval te kiezen als de beste verdediging. Niet híj is de ondankbare hond, in tegendeel. Degene die hem heeft gewezen op zijn kwetsbaarheid kent zijn plaats niet. Hij kan nu even denken dat hij de verhouding in het juiste perspectief heeft gezet, dat wil zeggen in zijn eigen voordeel.
Vervolgens richten we het oog op de kraanvogel, die er vooral in de fabel van Aesopus goed van af komt. Hij heeft meteen ingegrepen in een levensbedreigende situatie. Door zijn gestalte en zijn snavel en lange nek had hij als het ware het juiste EHBO diploma voor deze situatie. Vanzelfsprekend ondernam hij actie en bood de eerste hulp. Aangezien in fabels waarin dieren de hoofdrol spelen menselijke eigenschappen worden uitgebeeld, kunnen we de situatie verplaatsen naar bijvoorbeeld een restaurant waar we zitten te eten. Een van de gasten verslikt zich in een kippenbotje en loopt rood aan. Toevallig hebben we net een reanimatiecursus gevolgd, dus we snellen toe, geven vijf rugslagen tussen de schouderbladen en als dat niet helpt passen we de Heimlich-manoeuvre toe. En ja hoor, het botje schiet los en de gast komt weer tot leven. Wat een opluchting. Wij blijven bij de tafel van de ongelukkige staan en vragen om betaling voor onze inzet en voor het feit dat wij kennis van zaken hadden, dankzij een cursus die ook wat gekost heeft. Uiteraard tikken alle andere gasten op hun voorhoofd: ‘Zijn jullie helemaal gek geworden?’ Onder hen een jurist. Hij staat op: ‘Dit soort hulp valt onder de morele verplichting om te helpen in noodsituaties. In de wet heet dat “goed hulpverlenerschap”. In ons land kunt u wettelijk gezien geen beloning eisen voor het verlenen van eerste hulp, ook niet als u iemands leven heeft gered. U kunt zelfs gestraft worden als u nalaat hulp te verlenen als iemand in levensgevaar is. Maak dat u weg komt!’
Al kun je deze omstandigheden niet een op een overbrengen naar een dierenfabel uit de tijd van Aesopus, het werpt toch een ander licht op de betekenis van de moraal van het verhaaltje. In onze tijd zou hulp bieden aan iemand in nood een reflex moeten zijn, zonder verwachtingen, ook als het een slachtoffer betreft dat je niet tot je vrienden zou willen rekenen. Iets waar we mee begaan zijn, met andere woorden wat ons medelijden inboezemt, proberen we zoveel mogelijk uit zijn ellendige positie te bevrijden.”[4]
In het geval van de wolf en de kraanvogel bevestigt de kraanvogel zijn eigen kracht en voortreffelijkheid door de afhankelijke wolf uit de nood te helpen. Hij zet zichzelf op een hogere trede. Het komt in ieder geval niet voort uit zijn verlangen om de ander belangeloos te helpen. Hij had ook kunnen handelen vanwege de voldoening die het geeft, met als gevolg dat zijn eigen welzijn wordt bevorderd. Stel je voor dat hij de wolf had geholpen om dat aangename en bevredigende gevoel te ervaren. Zou zijn daad daardoor ‘hoogstaander’ of moreel gezien ‘beter’ zijn geweest?
Deze fabel geeft ons, zoals vele andere, de mogelijkheid om te mijmeren over morele dilemma’s. In dit geval over behulpzaamheid versus dankbaarheid, over behulpzaamheid als morele plicht, of zelfs als morele last, over de sociale verwachting van wederkerigheid…
De vraag is of behulpzaamheid zonder (onbewuste) zelfzuchtige motieven überhaupt mogelijk is. Maar daarmee hoeven we nog niet te concluderen dat we niet te hulp moeten komen als daarom wordt gevraagd, ongeacht de drijfveren. Het is nooit vergeefse moeite, zelfs niet als je iets goeds doet voor slechte en domme mensen, zoals Aesopus beweert. Het blijft echter fijn als de hulp gewaardeerd wordt, dat dan weer wel.
Noten
[1] De Ilias van Homeros. Vertaald door Mr. C. Vosmaer. Zevende druk. Leiden: A.W. Sijthoff’s Uitg.-Mij. Derde Zang, r. 1-7.
[2] Het leven en de fabels van Esopus. Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar door Hans Rijns en Willem van Bentum. Hilversum: Verloren, 2016, p. 171.
[3] Jean de La Fontaine (nagevolgd door J.J.L. ten Kate) (1875, ?, 1e druk)- De fabelen van La Fontaine. Geïllustreerd met platen en vignetten door Gustave Doré. Fabel IX, Derde boek. Amsterdam: Gebroeders Binger, pp. 156-157.
[4] Spinoza, Ethica III, st. 27, toegift 3p.