De man en de slang
Annelie van Steenbergen, tekst en illustraties
November 2025
Schildpadden en slangen staan niet op de zogenaamde huis- en hobbydierenlijst. Sinds 1 juli 2024 mogen alleen zoogdieren die op die lijst staan gekocht, gehouden of verkocht worden. Schildpadden en slangen worden niet vermeld, aangezien het geen zoogdieren zijn. Bij deze dieren is het niet duidelijk of ze geschikt zijn om cadeau te geven aan een kind dat om een dier zeurt. Een huis- en hobbydierenlijst voor reptielen, amfibieën en vogels is echter in de maak. Aanleiding zijn de overvolle schildpaddenopvangen als gevolg van de grote hoeveelheid dieren die worden weggedaan en in de vrije natuur worden losgelaten. Uit een steekproef blijkt dat er in Nederland ongeveer 200.000 gedumpte schildpadden leven in vijvers, beekjes en sloten.[1] Hoeveel van deze reptielen, die zeer oud kunnen worden, hebben hun einde gevonden door onervaren, zeg maar gerust dom gedrag? Gebrek aan kennis is een van de belangrijkste doodsoorzaken.
Tot mijn schaamte en schande spreek ik uit eigen ondervinding. Als klein meisje hadden we thuis behalve de gebruikelijke huisdieren als hond, kat en kippen ook een Griekse landschildpad, die vrij in onze tuin rondkuierde. Af en toe zocht ik hem op, dan volgde ik hem een tijdje en voerde hem een blaadje sla. Op een gegeven moment kon ik hem niet vinden, tot ik hem ontdekte onder wat rommel in een hoekje in de schuur. Hij lag daar doodstil. Ik nam aan dat hij was gestorven en was diep bedroefd. Ik heb hem in een doos gedaan, en met veel ceremonieel ter aarde besteld. Pas jaren later realiseerde ik me dat het dier waarschijnlijk in winterslaap was en dat ik hem levend had begraven.

Hieraan moest ik denken bij het lezen van de tiende fabel van de Griekse verteller Aesopus (620-500 v.o.j.) over de Man en de Slang.[2] In deze fabel, die later door Jean De La Fontaine (1621-1695) is bewerkt, wordt een door de kou verstijfde slang naar binnen gehaald om te worden opgewarmd. Geen goed idee natuurlijk. Het loopt dan ook slecht af. Bij Aesopus voor de man en bij De la Fontaine voor de slang.
De houtsnede, die deze fabel van Aesopus begeleidt, toont een hondenhokachtig huisje waarin een vuur brandt. In de deuropening staat een man, die met beide handen een soort pollepel als slagwapen boven zijn hoofd heft. Hij staat op het punt daarmee een grote slang op zijn kop te meppen. De enorme slang glijdt half uit het huisje en draait afwerend of aanvallend, dat is niet duidelijk, zijn kop naar de man. Het kan nog alle kanten op gaan, maar de tekst geeft uitsluitsel.
De tekst, die gebaseerd is op de druk van Gheraert Leeu’s Esopus van 1485[3], vertelt dat een man in zijn wijngaard een slang had gevonden.
‘Door de strenge winter en de kou die er geweest was, was ze helemaal bevroren en lag ze als dood op de grond. De man had daarom veel medelijden met haar.’
Hij neemt haar mee naar huis om haar te verwarmen. In deze Middelnederlandse bewerking wordt het in het midden gelaten op welke manier de slang wordt verwarmd. Volgens de illustratie legt hij de verkleumde slang bij het vuur, waarna ze al gauw bijkomt. Er zijn echter ook versies waarbij de man de slang, het serpent, zelfs aan zijn hart drukt om haar met zijn lichaamswarmte te ontdooien. Dit roept weer andere interpretaties op waar een psychoanalyticus wel raad mee zou weten.
Sowieso gaat het totaal mis.
‘Toen ze helemaal bij gekomen was, begon ze te schreeuwen en te blazen door het hele huis en de vrouw en de kinderen te verscheuren.’
Dat pikt de goede man niet, dus hij wil haar uit huis gooien, maar dan vliegt de slang hem naar de keel en begint hem te wurgen. Einde verhaal.

In Griekenland komen geen grote wurgslangen voor, toen niet en nu niet. Geen reusachtige anaconda’s, geen boa’s of pythons. De enige wurgslang is de slanke vierstreepslang, die slechts kleine prooien zoals muizen en jonge konijntjes verstikt en doorslikt. Deze slangen zijn niet agressief tegenover mensen, tenzij ze in het nauw worden gebracht. Een volwassen man of zelfs een kind wurgen is ondenkbaar.
Bij fabels is het uiteraard niet de bedoeling dat we het verhaaltje letterlijk nemen. Het gaat om een wijze les. Om die over het voetlicht te brengen worden dieren opgevoerd, die menselijke eigenschappen vertegenwoordigen. Behalve als brenger van genezing, levenskracht en energie, zinnebeeld van bewustzijn en vernieuwing, wordt de slang van oudsher ook vaak gezien als verraderlijk, gevaarlijk en duivels en dat is hier geen uitzondering. In deze fabel staat de slang voor de slechte mens.
Dus hier komen we vanzelf bij de symbolische betekenis van de fabel, die is verwoord in het promythium, de wijze les die aan het begin wordt gegeven: Deze fabel, aldus Aesopus,‘leert ons dat zij die een slecht mens helpen, zwaar zondigen, want nadat men hem geholpen heeft, doet hij degene die hem goed gedaan heeft kwaad. Men zegt in de regel: ‘als je een dief bevrijdt van de galg, zal hij jou nooit liefhebben.’
Er is ook nog een moraal aan het einde, het epimythium, en die luidt dat slechte en ondankbare mensen vaak goed met kwaad vergelden.
‘Ze bedriegen degenen die medelijden met hen hebben. Daarom is hun gezelschap noch goed, noch nuttig, maar moet het vooral vermeden worden.’
In de Man en de Slang van Aesopus legt de goedbedoelende man het af tegen het vermeende monster. Hij wordt gewurgd. In de bewerking van de zeventiende-eeuwse Jean De La Fontaine is het de slang die het loodje legt. Vertaald door Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889) en prachtig geïllustreerd door Gustave Doré (1832-1883) geeft De Landman en de slang[4]een ander beeld over dezelfde gebeurtenis. Het eerste dat opvalt zijn de afbeeldingen. Een paginagrote houtsnede toont een liefdevol gezin bij de brandende haard. Een oude man, zittend op een kruk met twee kleine kinderen aan zijn zij, houdt een slaphangend slangetje in zijn handen. Achter hem staat zijn vrouw, die glimlachend toekijkt. Een typisch voorbeeld van zorgzaamheid, liefde en respect voor de natuur en het dierenleven. Het tweede plaatje geeft een totaal ander beeld: de man slaat nu als een zotte in op de slang, die in losse delen over de vloer kronkelt. De kinderen staan doodsbang op de keukenstoelen en de vrouw des huizes staat angstig half afgewend een stukje verderop. Arme slang, slachtoffer van een misverstand.
Bij De La Fontaine is de wurgslang een gewone adder geworden. In de allereerste zin verwijst hij naar Aesopus.
‘’t Gebeurde – naar Esoop’ verhaalde –
Dat op een zeekren winterdag
Een boertje’, als hij zijn erf doordwaalde,
Een adder op een sneeuwhoop zag,
Die, roerloos, van de kou versteven,
Misschien geen uur meer had te leven.’
Net als bij Aesopus neemt de goedhartige boer het diertje mee naar huis om het bij de haard te laten bijkomen. Volgens De La Fontaine komt het niet in hem op dat hij daarmee een gevaarlijke en giftige slang in huis haalt. Hij denkt er goed aan te doen en een weldaad te verrichten. Totdat de adder tot leven komt.
‘Het heft den kop omhoog, sist met gespleten tong,
En blaast, en kromt zich nu, gereed om met één sprong
Hem aan te vliegen, die haar koesterde als een vader.’

Als een vader? Dan wel een vader, die zijn ondankbare kind een lesje leert door het een kopje kleiner te maken. Met een scherpe bijl hakt hij het ondier in stukken, een kop, een lichaam en een staart. Ze kronkelen nog even door, maar dan het is voorgoed afgelopen.
Bij De La Fontaine, in tegenstelling tot bij Aesopus, delft de ondankbare het onderspit. Niet de boer trekt aan het kortste eind, maar de slang. De afsluitende moraal luidt als volgt:
‘Barmhartigheid is goed, maar ziet wien gij ontfangt,
Of gij hebt schade en schand’ te vreezen!
En wat de ondankbren aanbelangt,
Hun einde, vroeg of laat, zal steeds ellendig wezen.’
Voor De La Fontaine is het een uitgemaakte zaak. ‘De draak zou niemand ooit meer plagen,’ zegt hij. De vraag die bij de lezer opkomt is wie hier wie ‘plaagt’. De vergelijking met de schildpad van het begin van dit verhaal is snel getrokken. Ook daar leidt gebrek aan kennis tot de dood van een ander levend wezen. Slangen zijn net als schildpadden reptielen. Ze houden een winterslaap, bij slangen brumatie geheten. Tegen de winter stoppen ze met eten, ze zoeken een beschutte veilige plek, bijvoorbeeld in spleten in oude muurtjes of onder boomwortels, ze bewegen nauwelijks meer. Pas als de temperatuur stijgt worden ze weer actief. Zo’n dier dat zich in een holletje heeft opgerold en zich roerloos verschanst tegen de kou moet je dus met rust laten als je er geen verstand van hebt. En wat je zeker niet moet doen is hem opwarmen bij een kachel, hoe graag je hem ook wilt ‘redden’, want dat kan een onderkoelde slang in shock brengen of zelfs doden. Tegenwoordig zou je zo’n ijskoude levenloos lijkende slang voorzichtig met handschoenen aan of met een stok in een doos met luchtgaten kunnen leggen om hem naar de reptielenopvang te brengen, maar daarvan kan in het tijdsgewricht van deze boeren geen sprake zijn. In ieder geval is het in huis halen onverstandig, omdat sommige slangen zoals adders gevaarlijk kunnen zijn, ook al zijn ze inactief.
Nu rijst de vraag: wanneer en hoe grijp je in als het een mens betreft, als je denkt dat iemand in nood is? Doe wat juist is, zeggen de filosofen. Maar hoe weet je wat juist is? De fabelschrijvers zijn er duidelijk over: je moet niet iemand helpen die blijkt ondankbaar te zijn. Hadden de boeren dat van tevoren kunnen weten? Ze lieten zich beiden van hun vriendelijkste kant zien. Zij deden hun best, ze toonden mededogen en ondernamen actie. Het pleit voor deze landmannen uit vroegere tijden, toen bijgeloof en volksverhalen met duivelskunstenarij en magie hoogtij vierden, dat ze zich inspanden om zo’n demonisch en gevaarlijk onheilsdier binnen te halen bij hun gezin, aanvankelijk met de bedoeling zijn leven te redden. Ze hadden hem immers ook meteen dood kunnen slaan.
Behalve van onbaatzuchtige liefdadigheid kan er ook sprake zijn geweest van eigenbelang. Als ze hadden verwacht dat de slang niet agressief zou zijn tegenover mensen, was het verantwoord hem in leven te houden. Als ongedierteverdelgers zijn ze net als katten nuttig op een boerderij. Bovendien kon de vader laten zien dat hij een goede vader was door zijn kinderen te leren zich respectvol te gedragen tegenover alle levende wezens door middel van zorgzaamheid, zachtmoedigheid en behulpzaamheid. Dat zou bijdragen aan hun liefde voor hem.
Hoewel je van boeren mag verwachten dat ze weten dat een koude slang niet bijna dood hoeft te zijn, handelden ze wellicht uit onwetendheid en volgden ze hun instinct. Wie echt denkt te zien dat anderen lijden, wil vanzelf iets doen om dat lijden te verlichten. De vraag is of dankbaarheid dan een verplichte tegenprestatie is. Ondankbaarheid kan een teken zijn dat iemand helemaal niet geholpen wilde worden. Ongevraagde hulp kan liefdevol zijn, maar ook grensoverschrijdend of betuttelend.
De meeste fabels, ook deze, zijn dilemma’s, al lijken het simpele moralistische verhaaltjes. Het gaat om de strekking en niet over de details. Het gaat er hier om of je iets of iemand moet helpen van wie je denkt dat hulp nodig is. Tegenwoordig kun je de verantwoordelijkheid voor de keuze afwentelen op ‘de instanties’. Je belt de dierenambulance of de politie of 112. Je verwacht dat zij de juiste kennis hebben om adequate hulp te bieden.
Vanzelfsprekend blijft er altijd de verantwoordelijkheid om te helpen bij levensgevaar. Toch is het soms nodig, al is het zelden, om die instinctieve neiging te negeren. Zo waarschuwt bijvoorbeeld de Vogelbescherming een gevangen vogel niet uit de klauwen van een roofvogel te ‘redden’, het is zijn noodzakelijke voedsel. Maar het blijft een dilemma. Help je iemand in nood die er zelf niet om kan of wil vragen?
Behulpzaamheid en zorg voor anderen is een belangrijke deugd die uiting geeft aan het verlangen om het lijden van anderen weg te nemen en bij te dragen aan het welbevinden van medeschepselen. Er zitten echter meerdere kanten aan, getuige deze fabel. Als behulpzaamheid negatieve consequenties heeft, voor de hulpverlener of voor degene die geholpen wordt, is het minder of zelfs helemaal niet aan te raden.
Bij elk dilemma moet worden gekozen op basis van persoonlijke, subjectieve waarden. Daarom zijn fabels zulke leuke mogelijkheden om je eigen plaats in het ethische domein te onderzoeken, zonder dat er iets echt op het spel staat, er echt iemand in levensgevaar is. Het is niet voor niets dat ze na honderden jaren nog steeds herdrukt en gewaardeerd worden.
Cruciaal blijft het natuurlijk om nooit een schildpad te begraven die hoogstwaarschijnlijk in winterslaap is. Zorg ervoor dat je voldoende kennis hebt voordat je de verantwoordelijkheid en zorg voor een ander leven op je neemt. ‘Bezint eer gij begint’ geldt ook in dit geval.
Noten
[1] Faunawatch.org
[2] Het leven en de fabels van Esopus. Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar door Hans Rijns en Willem van Bentum. Hilversum: Verloren, 2016, p. 173.
[3] Rijns en Van Bentum 2016: 31.
[4] Jean de La Fontaine (nagevolgd door J.J.L. ten Kate) (1875, ?, 1e druk)- De fabelen van La Fontaine. Geïllustreerd met platen en vignetten door Gustave Doré. Fabel VIII, Tweede boek. Amsterdam: Gebroeders Binger, pp. 366-369.
